de FILM KRANT
21-04-2021
Jos van der Burg
Kassem Hawal over zijn films
In vrijheid filmen is niet voor alle filmmakers vanzelfsprekend. De tachtigjarige Iraakse regisseur Kassem Hawal vocht vele decennia tegen dictatoriale bemoeials. Toch lukte het hem om bijna dertig documentaires en vijf speelfilms te maken. Vijf van zijn films zijn nu te zien op Cmena.nl, het streamingplatform voor films uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Een gesprek met de man die geen zin had in een huis en een Mercedes als cadeautje van Saddam Hoessein.
Het ergste dat Nederlandse filmmakers kan overkomen is dat zij geen financiering vinden voor hun films. Op veel plaatsen in de wereld is dat hebben filmmakers veel grotere problemen, namelijk dat zij niet in vrijheid kunnen filmen. Ze worden nauwlettend op de vingers gekeken door autoriteiten die geen kritiek dulden en lijden onder een strikte censuur. Filmmakers die zich ertegen verzetten, lopen gevaar om in de gevangenis te belanden of erger. Dat de Iraakse regisseur Kassem Hawal rustig via Zoom vanuit zijn huis in Voorburg zijn levensverhaal kan vertellen, is een klein wonder. Meerdere keren in zijn leven kroop hij door het oog van de naald. Het had slecht met hem kunnen aflopen, maar steeds wist hij, soms op het nippertje, te ontkomen aan de wurggreep van dictators. De rode draad in zijn levensverhaal is de strijd om de films te maken die hij wilde maken, zonder bemoeienis van politici of partijbonzen. Die strijd was vaak succesvol, wat heeft geresulteerd in 28 documentaires en vijf speelfilms.
Hawal werd in 1940 geboren op het platteland in Zuid-Irak in de omgeving van Basra. Met zijn broer en zus groeide hij op in een arm gezin, zegt hij. “Mijn vader en moeder konden niet lezen en schrijven. Cultuur kreeg ik niet mee in mijn kindertijd.” Dat er een wereld buiten het plattelandsleven bestond, ervoer Hawal voor het eerst op zijn zesde. “In die tijd had je in Irak rondreizende bioscopen, die van dorp naar dorp trokken. Naast nieuws en documentaires vertoonden ze cartoons. Ik zag daar voor het eerst Mickey Mouse.” Het maakte een verpletterende indruk. “Daar is mijn liefde voor de cinema geboren.”
Gemarteld
Hawals leven zou ongetwijfeld anders zijn gelopen als zijn gezin niet naar Basra zou zijn verhuisd. In deze stad kwam Hawal volop in aanraking met cultuur. Hij verkeerde in toneelkringen en toen men hem op zijn zestiende vroeg om te acteren, greep hij die kans. “Ik maakte naam als jonge acteur en richtte twee jaar later mijn eigen theatergroep Al Nour op. Ook schreef ik toneelstukken en kritieken.” Een jaar later verhuisde Hawal naar Bagdad voor een vierjarige toneelstudie aan het Institute of Fine Arts. “Mijn liefde lag bij de cinema, maar de school had geen filmopleiding.” Toch was de studie een goede leerschool voor zijn latere loopbaan als filmregisseur. “Ik leerde er met acteurs omgaan.”
Zijn drang naar artistieke onafhankelijkheid leidde na zijn studie tot de oprichting met een vriend van filmproductiemaatschappij Aflam Al Yaom (‘Films Vandaag’). Hawal schreef het scenario van hun eerste speelfilm The Guard (1970), een tragikomedie over een op een weduwe verliefde nachtwaker die zijn avances afwimpelt. Hawal speelde er zelf een rol in, maar de hoofdrol was voor acteur Makki Al-Badri, die een levenslange vriend van Hawal zou worden.
De film was succesvol in Irak en leverde Hawal bekendheid op. Het nadeel was dat de Baath-partij, die sinds twee jaar aan de macht was, hem wilde inlijven. “Men wilde mij lid maken en mijn filmmaatschappij onder controle van de partij brengen. Omdat ik weigerde, kreeg ik problemen. Ik zat twee weken in de gevangenis, waar ik gemarteld werd. Toen ik vrijkwam, verliet ik meteen Irak en ging naar Libanon. Daar vroeg een vriend van me om in een Palestijns magazine de cultuur voor mijn rekening te nemen. Dat ben ik gaan doen.”
Mercedes
Hawal keerde vier jaar later, in 1974, terug naar Irak toen het er even op leek dat de Baath-partij democratische veranderingen zou doorvoeren. De directe aanleiding voor zijn terugkeer was het verzoek aan hem van een nieuwe vereniging van Arabische filmmakers, die in veel Arabische landen actief was, om de Iraakse afdeling te leiden. “Ik weigerde eerst, want ik was bang. Maar toen een minister spijt betuigde over wat er met me gebeurd was, ben ik teruggegaan.”
Maar bij het maken van The Marshes (1976), een documentaire over de bewoners van het moerasgebied in Zuid-Irak, ontstonden er weer problemen. “De geheime dienst had in de armoedige huizen waarin ik wilde filmen posters opgehangen van dictator Ahmed Hassan Al-Bakr en Saddam Hoessein, die toen nog de rechterhand van Al-Bakr was. Ik weigerde te filmen als die posters niet werden weggehaald. De opnames werden gestopt en in Bagdad moest ik op gesprek bij de geheime dienst. Als compromis mocht ik de film maken zoals ik hem wilde maken, maar hadden zij het recht om hem eventueel te verbieden als ze er niet tevreden over waren. Dat laatste gebeurde, waarna hij na maanden alsnog werd vrij gegeven.”
In het schimmenspel tussen het regime en Hawal mocht de filmmaker vervolgens toch een speelfilm maken. Dat werd Houses of the Slums (1978). In het drama vermoordt de geheime dienst een journalist die een schandaal naar buiten brengt. Dat de moord plaatsvindt bij een nationaal monument op het Bevrijdingsplein in Bagdad, schoot minister van cultuur Tariq Aziz in het verkeerde keelgat. “Hij vroeg mij om de scène over te doen en te draaien in een arme wijk. Omdat ik dat weigerde werd ik uitgenodigd voor een ontmoeting met Saddam Hoessein, die via Aziz alvast liet weten dat hij mij een huis en een Mercedes cadeau wilde geven.” Bizar? “Zeker, ik heb het niet afgewacht. Ik zou Saddam om 11 uur de volgende dag ontmoeten, maar vloog om 7 uur ’s ochtends het land uit naar Libië.” Lachend: “Men schijnt nog lang naar mij gezocht te hebben.”
Authentiek
Hawal woonde en werkte een tijdje afwisselend in Libië en Rome, maar na een paar jaar keerde hij terug naar Libanon, het land dat tien jaar eerder een vluchthaven voor hem was geweest. In Libanon maakte hij met Return to Haifa een aangrijpende bewerking van een novelle van de Palestijnse schrijver Ghassan Kanafani. In het drama verdwijnt de baby van een Palestijns stel in 1948 bij de verdrijving van de Palestijnen uit Haifa. Als het stel twintig jaar later toestemming krijgt om Haifa te bezoeken, zodat ze op zoek kunnen gaan naar hun zoon, ontdekken ze dat hij in 1948 werd geadopteerd door Joodse immigranten uit Polen. De ontmoeting is voor alle betrokkenen pijnlijk en roept vragen op over ouderschap: wie moet de inmiddels twintig jaar oude jongen, die soldaat is in het Israëlische leger, als zijn ‘echte’ ouders beschouwen?
Return to Haifais een indrukwekkend drama, dat Hawal omschrijft als “geen revolutionaire film, maar een objectieve, die de situatie analyseert”. Dat de scènes in de haven van Haifa waarin de Palestijnen in bootjes de stad ontvluchten een authentieke indruk maken, is geen toeval. “Ik heb drie maanden gepraat met mensen in de Palestijnse kampen in Noord-Libanon over de film en hen gevraagd om mee te spelen. Het hielp dat Rashid Karami, de premier van Libanon, de film steunde. Daardoor mochten we de in Haifa spelende scènes in de haven van Tripoli filmen.”
Hoe ingewikkeld de politieke situatie was, blijkt uit het feit dat Hawal ook toestemming van Syrië nodig had om in Tripoli te kunnen filmen, omdat het Syrische leger Noord-Libanon had bezet. Maar ook de Syrische leiders zagen het belang van de film, zegt Hawal. “Zij stelden zelfs een helikopter beschikbaar voor opnamen vanuit de lucht.” De angst sloeg toe toen Israëlische straaljagers rond de helikopter opdoken. “We waren bang dat ze de helikopter zouden neerschieten, maar dat gebeurde niet.” Lachend: “Misschien dachten de piloten dat de Palestijnen nu ook uit Libanon weg zouden gaan, zoals in 1948 uit Haifa.”
Dat Return to Haifa in 1982 niet de aandacht kreeg die de film verdiende, kwam doordat in de tijd dat hij in première zou gaan Israël Libanon bezette. De Libanezen en de Palestijnen hadden andere zorgen dan naar een film te gaan. Bijna veertig jaar later is er tot Hawals verrassing hernieuwde aandacht voor de film. “Hij wordt veel gevraagd voor vertoningen. Bijna wekelijks is er wel een universiteit of festival dat toestemming vraagt.”
Dankbaar
Twee jaar na Return to Haifa, in 1984, maakte Hawal met The Massacre – Sabra & Shatila een documentaire over de gruwelijke moordpartijen in het Palestijnse vluchtelingenkamp Shatila en de wijk Sabra in Beiroet. Naar schatting tussen de 700 en 3.500 Palestijnen werden afgeslacht door de Libanese Falangisten-militie. Hawal filmde al een paar dagen na de gruwelijkheden de getuigenissen van overlevenden van de moordpartijen en van twee gevangen genomen Israëlische soldaten. Het maakt de film tot een uniek document.
Op zoek naar een rustiger bestaan verliet Hawal Libanon en vestigde hij zich in Athene. Hij werd er correspondent voor een Libanees magazine. Het leven was er goed, maar de Iraakse dictatuur liet hem niet met rust. “Ik kreeg bedreigingen. De Iraakse geheime dienst wilde mij in Athene serieus iets aandoen.” Toen hij in 1992 naar Amsterdam kwam, om bij filmlab Cineco een film van 16 mm naar 35 mm op te laten blazen – in Athene had men de technische faciliteiten niet – viel hij voor de stad en vestigde hij zich met vrouw en dochter in Nederland. Geen beter land dan Nederland, meent Hawal. “De mensen zijn erg aardig en sympathiek. Nederlanders zijn de beste mensen in de wereld. Ik ben dankbaar voor Holland.”
Maar ook in Nederland wist Saddam Hoesseins geheime dienst Hawal te vinden, want na een paar jaar werd hij ook hier bedreigd. “Ik kreeg een brief met de dringende oproep om mijn strijd tegen de dictatuur te stoppen. Ik heb de brief aan de politie gegeven, die tot de val van de dictatuur mijn huis in de gaten heeft gehouden.”
Miljonair
Bijna tien jaar na de val van Saddam Hoesseins dictatuur maakte Hawal met steun van het Franse Arte de ondergewaardeerde satire Le chanteur (2011). De film portretteert een select gezelschap dat uitgenodigd wordt op de verjaardag van een dictator. Centraal staat een zanger die onderweg naar het ‘feestje’ autopech krijgt, zodat hij te laat komt. Het wordt hem niet in dank afgenomen door de dictator, die alle aanwezigen laat afluisteren. De satire geeft indringend de angstige vacuümsfeer van een dictatuur weer: niemand durft de dictator tegen te spreken, die zich omringt met jaknikkers en beveiligers. Rivalen vernedert hij door hun vrouwen tot seks te dwingen; uit angst voor repercussies kunnen zij niet weigeren. Maar ook is te zien hoe opportunisten zich in de gunst van de dictator slijmen.
Na deze scherpe satire maakte Hawal drie jaar geleden de documentaire The Actor and I, waarin hij zijn vriend, de inmiddels stokoude acteur Makki Al-Badri, die ook al lang niet meer in Irak maar in Zweden woont, opzoekt. Het leidt tot een nostalgische trip down memory lane naar het verleden, toen beiden als ambitieuze jongemannen in Irak het leven omhelsden. Nu zij oud zijn is er “niets meer behalve de ruimte tussen onze vingers”, zegt Al-Badri.
Mooi gezegd, maar voor Hawal klopt dat niet, want hij is nog volop actief in de filmwereld. Zo stortte hij zich in de afgelopen anderhalf jaar op verzoek van het Iraakse ministerie van Cultuur op de redding van het Iraakse filmarchief. “Alles wat vanaf 1920 is gemaakt ligt in een gebouw, waarvan het dak half is ingestort en waar het naar binnen regent. Het is echt een catastrofe. Ik vroeg de hulp van het leger om alle films te archiveren en naar een museum te brengen. Over de redding van het archief heb ik een documentaire gemaakt, die ik nu in Nederland aan het afmonteren ben.”
Wie denkt dat Hawal gedesillusioneerd en verbitterd is door de ontwikkelingen in de wereld, in het bijzonder in zijn geboorteland Irak, heeft het mis. Hij trekt zich de ellende niet persoonlijk aan. “Ik heb genoeg gestreden voor de mensen. Als ik gedaan had wat de dictatuur in Irak, en sommige Arabische landen, van mij wilden, had ik grote films zonder betekenis kunnen maken en miljonair kunnen zijn. Maar ik prefereer om in rust en vrede te leven.” Lachend: “Al zullen mijn laatste woorden waarschijnlijk zijn: ‘Acteurs klaar? Actie!’”
Bron:
filmkrant.nl